Chauzon, Ardèche, Frankrijk, ergens tussen 1974-1978
Vanaf de camping van Ranchin gaan we op weg. De dag is heet, zoals alle dagen toen heet waren. Het zwemmen was niet nieuw meer en we verveelden ons. Zo’n fijne verveling, eentje die luxe en exclusief is, eentje die eigenlijk helemaal ok is. Er zijn talloze leuke dingen te doen, maar niets is op dat moment fijner dan in je stoeltje in de schaduw zitten en je vervelen.
Iemand komt met het idee om naar Madame te gaan, het winkeltje boven in het dorp. Zij verkoopt wat kruidenierswaren (niet interessant) en Bonbons (wel intererssant): verpakte chocoladekogels. Het zeuren om geld (50 centiem) kan beginnen.
Ik ben op weg, over een zandweggetje. Bij het huisje van de Nederlanders linksaf, verder omhoog. Het zandweggetje verandert langzaam in asfalt met gras. De hitte is enorm, de warmte slaat van het asfalt terug. Op de zwarte stukken laten wij het profiel van onze teenslippers na, vol verwondering over het feit dat de weg zacht is. De stenenmuurtjes links en rechts zijn gestapeld van grote witte stenen. Hagedissen schieten weg als we langslopen en de cicades houden even op met hun lawaai. Het ruikt naar tijm en de kenmerkende geur van de vetplatjes. Langs de begraafplaats naar de kerk. De eerste heuvel is geweest. Na de kerk is het dalletje en dan de klim, zonder schaduw. Bij de kerk staat de telefooncel waar ’s avonds naar Nederland gebeld wordt. Trudi en Herman in de cel, munten in stapeltjes op de grijze telefoon, ik steentjes schoppend daarbuiten.
We naderen het dorp, de eerste huizen zijn er al. Nu de weg oversteken even links en dan rechtsaf schuin omhoog. In het eerste huis zitten hondjes die verwoed beginnen te keffen vanaf het balkon als we daar langslopen. Het is niet eng en het is niet erg, het is iedere keer hetzelfde. En iedere keer schrik je weer. Het gaat steil nu, niet helemaal geschikt voor je teenslippers. De koelte als je in de schaduw tussen de huizen loopt. Het gevoel dat je hier eigenlijk niet mag zijn, dit is alleen voor de bewoners is, je bent een indringer. De 50 centiem, of die ene frank die je mee hebt, geklemd in je zweterige hand. Je hebt hem al een keer laten vallen.
Met een klingel sta je in de kelder van Madame. Het is donker en het is koel. Het ruikt naar vocht en gebakken brood. Achter het vliegengordijn komt madame aan geschuifeld. Je wijst op de bonbons en met je vingers geef je het aantal aan. Het geld landt hard op de glazen toonbank. Voor je de winkel uit bent is de bonbon al in je mond. Zo lang mogelijk wil je ermee doen, maar dat is schrikbarend kort. Terwijl je de weg nog moet kruisen, resteert er alleen de zure nasmaak van goedkope chocola. En een enorme dorst…. De weg terug is nog lang. De zin om te zwemmen is helemaal terug.